Bijtellingspercentage na bestelling auto verhoogd

Een werkgever bestelt voor een medewerker een elektrische leaseauto die zakelijk en privé mag worden gebruikt. De auto wordt pas een jaar later geleverd. In de tussentijd is het fiscaal bijtellingspercentage voor dit type auto verhoogd van 4 naar 8 procent. In zijn aangifte verwerkt de werknemer bewust de oude bijtelling van 4 procent. Een rechterlijke procedure volgt.
Kern van de zaak
De zaak gaat erom of de medewerker recht heeft op het lagere bijtellingstarief zoals dat gold ten tijde van de bestelling van de auto.
Standpunt medewerker
Volgens de medewerker is hij voor een voldongen feit geplaatst door de aankondiging, enkele maanden na de bestelling, dat de bijtelling voor het privégebruik van elektrische auto’s zou worden verdubbeld. Op dat moment kon hij niet meer van de bestelde auto af zonder een afkoopsom van enkele duizenden euro’s te moeten betalen. De wetgever is onvoldoende zorgvuldig geweest bij de invoering van deze wetwijziging en heeft onvoldoende rekening gehouden met de nadelige gevolgen in individuele (overgangs)gevallen. Er is nu sprake van strijd met het eigendomsrecht zoals beschermd door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Als de medewerker ten tijde van zijn bestelling had geweten van de latere wetswijziging, had hij een andere keuze gemaakt.
Standpunt Belastingdienst
Volgens de Belastingdienst is fiscaal helemaal niet relevant wanneer de auto is besteld. De datum van eerste toelating bepaalt het regime van de fiscale bijtelling. De medewerker had ook kunnen kiezen voor een voorraadauto. Bovendien mag de eerste toelating al vóór de verkoop plaatsvinden. Het risico bevindt zich daarom geheel in de commerciële sfeer.
Inbreuk op gerechtvaardigde verwachtingen?
De rechter leidt uit de wetsgeschiedenis af dat de wetgever zich ervan bewust was dat hij eerder gewekte verwachtingen niet waar ging maken. De wetgever wijdt geen woord aan specifieke gevallen waarin al verplichtingen zijn aangegaan die redelijkerwijs niet meer kunnen worden teruggedraaid.
De medewerker heeft op de zitting toegelicht dat het destijds van algemene bekendheid was dat de levertijden voor elektrische auto’s zoals erg lang waren en dat deze lange levertijd in wezen werd veroorzaakt door de gunstige fiscale regels. Het komt de rechter voor dat de wetgever op zijn minst op de hoogte had kunnen zijn van de lange levertijden.
Het had de wetgever duidelijk moeten zijn dat er een redelijk grote groep mensen zou zijn die op het moment van de aankondiging van de verhoging van de bijtelling al verplichtingen waren aangegaan die niet zomaar teruggedraaid konden worden.
De rechter vindt dat deze groep belastingplichtigen voorafgaand aan de aankondiging van de nieuwe wetgeving de gerechtvaardigde verwachting had dat de wetgever zich zou houden aan de oorspronkelijk aangekondigde plannen. Wetgeving moet voldoende precies en voorzienbaar zijn, zodat een burger zijn gedrag daarop kan afstemmen. Dat geldt nog sterker in situaties waarin die burger langjarige verplichtingen aangaat, zoals bij leasecontracten.
Inbreuk gerechtvaardigd?
Nu is een inbreuk op gerechtvaardigde verwachtingen van burgers niet zomaar ook een inbreuk op artikel 1 EP van het EVRM. Een dergelijke inbreuk kan immers gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld als reparatiewetgeving nodig is wegens technische tekortkomingen. Dat is hier echter niet aan de orde.
De medewerker mocht er tot aan de aankondiging van de voorgenomen verhoging van de bijtelling in “good faith” vanuit gaan dat het bijtellingspercentage van de enkele maanden eerder bestelde auto niet zomaar zou worden verdubbeld. Door dat toch te doen, heeft de wetgever de gerechtvaardigde verwachtingen van de medewerker geschaad en daardoor is in beginsel geen sprake van de vereiste “fair balance” in de zin van artikel 1 EP van het EVRM.
Specifieke en dwingende reden?
Het schenden van gerechtvaardigde verwachtingen kan echter toch door de beugel als er specifieke en dwingende redenen (‘specific and compelling reasons’) waren voor de aantasting van die verwachtingen. Uit de onderbouwing die de wetgever bij en voor de versnelde verhoging van de bijtelling heeft gegeven, kan de rechter zulke dwingende redenen echter niet afleiden. Het ging weliswaar hard met de verkoop van elektrische auto’s, maar van een daardoor veroorzaakt gat in de begroting, of (de dreiging van) een acute financiële noodtoestand (zoals ten tijde van de crisisheffing) was geen sprake. De groep mensen die destijds een nieuwe elektrische leaseauto in bestelling had, zal bovendien niet zo groot zijn geweest dat een overgangsregeling onoverkomelijke financiële gevolgen zou hebben gehad voor de schatkist.
Conclusie: inbreuk eigendomsrecht
De rechter komt tot het oordeel dat, ook met inachtneming van de ruime beoordelingsmarge die de wetgever toekomt, er sprake is van een schending van artikel 1 EP van het EVRM.
De medewerker heeft terecht het bijtellingspercentage van vóór de aankondiging, 4%, in zijn aangifte verwerkt. De Belastingdienst wordt geheel in het ongelijk gesteld.
Tip: Mogelijk speelt bij u ook een verhoging van een bijtellingspercentage waar u geen rekening mee kon en hoefde te houden bij bestelling van een zakelijke auto die ook privé mag worden gebruikt. Met deze uitspraak zijn er aanknopingspunten om hiertegen bezwaar te maken.